Op de kleine ferry ‘de Shearwater’ is het onrustig. De motor van de boot is stilgezet en dat betekent bezienswaardigheden aan bakboord of aan stuurboord. Een man in een rode regenjas richt zijn verrekijker op een rots een stuk verderop. Ik pak m’n kleine verrekijkertje en kijk in dezelfde richting. Een groepje zeehonden ligt lui uitgestrekt te zonnen. Ze kijken verveeld als we langsvaren: is die boot daar nu alweer? Hun vachten glanzen in de zon.

De ferry is op weg van Arisaig in Schotland naar de eilanden Eigg en Rum. De eilanden behoren tot de ‘Small Islands’, een groep van vier kleine eilanden: Eigg, Rum, Canna en Muck. De eilanden horen bij de Hebriden.

Man en ik gaan voor enkele dagen naar Eigg en daarna naar Rum, maar veel mensen op de boot doen een dagtrip: ze varen naar Eigg of Rum, verblijven daar een paar uur en nemen de volgende ferry terug naar Arisaig of Mallaig. Onze medepassagiers zijn voornamelijk Amerikanen en Engelsen, enkele Italianen.

Iemand slaakt een kreet. Dolfijnen!

Er hangt een sfeer van verwachting in de lucht. Een paar passagiers lopen nerveus over het dek heen en weer, de verrekijker in de aanslag. Weer valt de motor stil. Iemand slaakt een kreet. Dolfijnen! Ik vang nog net een glimp op van een zwart glimmend lijf, net boven het wateroppervlak. Een hele school zwemt rond de boot, meestal op enige afstand maar af en toe zwemt er een onder de boot door.

De passagiers zijn niet meer te houden en drommen samen aan de kant van de boot waar de dolfijnen te zien zijn. Af en toe roept iemand: “to the left!” en vervolgens hangt iedereen over de reling aan de linkerkant, waardoor de ferry overhelt naar links. Daar schuift de dolfijn alweer onder de boot door en iedereen rent naar rechts. Bootje helt over naar rechts.

Overstekend van links naar rechts kom ik steeds een man met bril en groene trui tegen die luid lachend het tafereel gadeslaat. Hij lijkt het zo grappig te vinden dat hij meer op de mensen let dan op de dolfijnen.

Varen op deze boot is als een droom. Het zonlicht valt op de pastelkleurige bergen op het vasteland. In de verte ligt Eigg, met de An Sgurr – een rots in de vorm van een grote kies – duidelijk herkenbaar boven alles uit. Half verscholen achter Eigg doemen de bergen van Rum op. De zee golft zachtjes om de boot.

Een paar Amerikaanse kinderen beginnen te zingen. Het klinkt hard en schel over het water.

Row, row, row your boat

gently down the stream

Merry-ye, merry-ye, merry-ye, merry-ye

Life is but a dream…

De boot legt aan in de haven van Eigg. We pakken onze rugzakken en gaan van boord. Uit de kombuis stijgt de geur op van Hollands warm eten. De aardappelen staan op en een pannetje met groente pruttelt ernaast. Het is half één.

Davy, de enige taxichauffeur van het eiland, brengt ons naar ons B&B-adres. Onderweg zwaait hij naar iedereen die hij tegenkomt. “Er wonen zo’n 80 mensen op Eigg en bijna iedereen is familie van elkaar”, vertelt hij.

Ruige tocht

De grote – en enige – attractie van Eigg is de An Sgurr. Deze 423 meter hoge basalten rots moet natuurlijk beklommen worden. Wij doen dat op maandag, een geschikte dag zo blijkt, want we komen onderweg slechts twee andere wandelaars tegen. Op zondag hadden we hele groepen van de Sgurr zien komen, waarschijnlijk een weekend-uitje voor Schotten en Engelsen. Er loopt een duidelijk pad naar boven en binnen twee uur staan we op het ‘hoedje’ van An Sgurr.

Het hoogste punt van Eigg stelt ons niet teleur. Skye is te zien, de bergen op het vasteland en de cuillins van Rum alsof je ze kunt aanraken. Man en ik maken foto’s, eten wat, genieten van het uitzicht, doen een dutje, kortom de dingen die je doorgaans doet op de top van een berg. De dag is nog lang, wat doen we nu? We besluiten vanaf de An Sgurr naar Cleadale te gaan, volgens de beschrijving een route door hei en veen, zonder een pad. Na de bijna geasfalteerde route naar de top van An Sgurr zijn we wel toe aan een wat pittiger wandeling.

Eigg
Onderweg op Eigg

De tocht gaat eerst langs twee idyllisch gelegen meertjes, wat nogal in contrast blijkt te staan met de rest van de wandelroute. We lopen een tijdje langs een rivier, door vrij lage heidestruikjes. Na ongeveer een uur wordt de hei hoger en hoger, we moeten er echt doorheen ploegen.

Hei in Schotland doet in de verste verte niet denken aan de lieflijke heideveldjes in Drenthe. Het is een heel ruig landschap, met ondergrondse riviertjes. Er zitten veel gaten in de hei, waarin je voet af en toe verdwijnt. Maar daar blijft het niet bij.

Voor me glijdt man ineens een stukje naar beneden, in zo’n gat. Hij krabbelt er weer uit en ik wil de hindernis ook nemen, nu gewaarschuwd dat er een gat zit. Je zou zeggen dat dat helpt, maar ik val ook in het gat. Ik hang languit aan één kant, met een stronk hei als houvast. Man trekt me er weer uit, maar de schrik zit er in. Meestal zijn de gaten niet zo diep, maar je zal maar net in zo’n diepe verdwijnen.

De ruigheid die we zochten, begint een beetje uit de hand te lopen. Behalve steeds hogere heidestruiken, komen we nu ook varens, prikkende struiken en boompjes tegen. We proberen de route wat te verleggen, maar het is overal hetzelfde. Terug gaan heeft weinig zin, we zien Cleadale steeds dichterbij komen. Weliswaar moeten we dan nog naar beneden, maar qua afstand stelt het niet veel meer voor.

De ruigheid die we zochten, begint een beetje uit de hand te lopen.

Volgens de route moeten we verderop wat meer langs de fence lopen, langs de rand van het bos. Dit lijkt ons een goed plan, wellicht is het rond een hek wat meer geciviliseerd. Helaas. Waar we ook lopen, overal struiken, boompjes, riviertjes en beekjes. Ik zit onder de schrammen en struin maar door. Ik voel me belachelijk, helemaal omdat de witte huisjes van Cleadale steeds in ons gezichtsveld komen. Survival terwijl je de was in het dorp ziet hangen.

Eindelijk, eindelijk staan we op het plateau vanwaar we moeten afdalen naar Cleadale. Als dat niet kan, moeten we door het bos terug naar Kildonan, waar we verblijven. Om de beurt zien we een pad of iets wat daar op lijkt, maar het blijkt vaak te steil, of na een paar meter over te gaan in akelig geboomte. Uiteindelijk vind ik een egaal, breed pad, bijna te mooi om waar te zijn. Het blijkt helemaal naar beneden door te lopen, waar het dan wel eindigt in varens en een rivier, maar dat maakt ons niets meer uit. We zijn eindelijk weer in de bewoonde wereld.

In Cleadale worden we wat overmoedig. We willen nog even naar de Singing Sands, een strand dat uit kwarts bestaat en onder je voeten knispert als je erop loopt. Het strand blijkt veel verder te zijn dan we dachten, maar het zand knispert wel….

Als we ‘s avonds uitgeput binnenkomen in onze B&B, valt Mary, onze gastvrouw, bijna om van verbazing als ze onze route hoort. Ze weet precies waar we zijn geweest, omdat ze is opgegroeid in een huis in Cleadale waar dat brede pad bij hoorde. “In mijn jeugd was de hei nog laag”, vertelt Mary. “Jullie routebeschrijving moet van een tijd geleden zijn, want de hei is gigantisch gegroeid.” Inmiddels waagt geen wandelaar zich daar meer.