Paula, onze landlady in Leverburgh op het eiland Harris, een van de Buiten-Hebriden, had ons al voorbereid op de zondag. “De mensen op Harris zijn anders op zondag”, zei ze. “De hele week zwaaien ze vriendelijk naar je, al zie je ze tien keer per dag. Maar op zondag zwaaien ze ineens niet meer.”
We zien niemand op straat en er hangt geen was aan de lijn. Kinderen mogen niet buiten spelen en de bewoners gaan twee of drie keer naar de kerk. De streng-protestante godsdienst, voornamelijk de calvinistische Free Church, eist ook dat de tv vandaag uitblijft en fietsen is verboden. Harris is al geen uitbundig eiland, maar nu raak ik een beetje gedeprimeerd van de matte stemming die er hangt. Veel eilandbewoners die door de week gasten ontvangen op B&B-basis, hangen een doek over het B&B-uithangbord. Op zondag wordt er hier niet gelogeerd.

Harris
Het ‘maanlandschap’ van Harris

Meertjes tussen de heuvels

Lopend over de stille kustweg bekruipt me een benauwend gevoel. Overal waar ik kijk zie ik grijze rotsen, bekleed met donkergroen mos. Een streng maanlandschap zonder einde, met een helderblauwe hemel erboven.

De kaart van Harris ziet er onwerkelijk uit. Allemaal puzzelstukjes blauw, met af en toe wat bruin ertussendoor. Van tevoren had ik het idee dat je Harris eerder per boot dan per voet zou moeten verkennen, als een soort Schots Venetië. Dat is gelukkig niet zo, maar de kaart komt hier wel tot leven. Talloze meertjes verschijnen tussen de heuvels, met daarin weer rotsachtige, bemoste eilandjes. Bomen zijn hier niet, misschien dat daardoor de hoge elektriciteitsmast naast de weg extra opvalt. Als om te bewijzen dat de eilandbewoners toch echt wel communiceren met de rest van de wereld, staat een rode telefooncel demonstratief in de tuin van een van de bewoners. De sterke geur van turf hangt overal. We lopen als de enige twee mensen op de wereld het dorp uit. Daar gaat de leegte weer verder, de stilte suist in m’n oren.

Na onze wandeling zouden we best even een pub in willen. Helaas, pubs op Harris zijn er nauwelijks, en de pubs die er zijn mogen op zondag natuurlijk niet open. De talloze lege drankflessen die we in de berm zien liggen, zullen dan ook wel hun reden hebben.

Bus stopt voor de deur

Eerder in de week kwamen we op een ander Harris aan. De plaats waar de ferry aanlegt, Tarbert, bestaat uit een paar straten. De weinige winkels in Tarbert zijn niet erg rijk gesorteerd. De groente ligt er verlept bij, en het fruit durven we bijna niet te kopen omdat het rottingsproces al aardig heeft ingezet. In de tearoom is gelukkig wel het rijke Engelse taartleven overgewaaid. Ik neem een enorm stuk carrot cake bij een grote beker koffie, ongeveer de enige luxe die ik tijdens mijn verblijf op Harris zal hebben. Op het busstation van Tarbert staat een handjevol toeristen. Niemand blijkt verder naar Scadabay te moeten, onze plaats van bestemming.

De buschauffeur is erg vriendelijk. Behalve in Tarbert zijn er bijna geen haltes op dit eiland, maar de chauffeur stopt voor de deur van het huis waar je moet zijn. Ik luister naar de Keltische klanken van de mannen achter mij: “ggglmbhff… nineteenthirty… gglmbhffff..”. De jaartallen worden kennelijk in het Engels uitgesproken, maar de rest is aangenaam onverstaanbaar. Op dit eiland wordt nog dezelfde taal gesproken als eeuwen geleden. De mannen in de bus hadden nauwelijks opgekeken toen wij binnenkwamen. Zij en wij zijn de enige passagiers. Wij: toeristen op bergschoenen met grote rugzakken, de regenjassen bovenop. Zij: mannen met stugge tweedjassen en weinig tanden in hun mond, hun gezichten vol rimpels.

De bus stopt ergens langs de weg. Een jongen van een jaar of twintig en twee meisjes van iets jongere leeftijd stappen in. In tegenstelling tot de mannen, lijkt de jongen het leuk te vinden vreemdelingen in de bus aan te treffen. Hij komt uit Kyles Stockinish, vertelt hij. “Verveel je je nooit hier, vooral in de winter?” wil ik weten. “O nee, nooit. We gaan vaak vissen, vanavond ook weer. Doe ik heel graag.” “Wat vangen jullie dan?” “Vanavond gaan we op mosselen uit, daar kan ik aardig geld mee verdienen. De mosselen worden naar Europa geëxporteerd, vooral naar Frankrijk.” Hij vertelt dat veel jongeren naar het vasteland trekken, maar hij voelt daar weinig voor. “De grootste stad die ik kende, was lange tijd Tarbert. Toen ik eens in Londen kwam werd ik vreselijk bang van alle mensen en het verkeer. Nee, ik zou nergens anders willen wonen.”

Enkele dagen later komen we toevallig in Kyles Stockinish terecht. Het gehucht bestaat uit een lange, rechte weg. De huizen kijken vrijwel zonder uitzondering uit op een langgerekte baai, een loch waar de otters in ronddartelen. Lopend door het doodstille Kyles Stockinish met de zonbeschenen baai aan m’n rechterhand, begrijp ik die jongen ineens. Als ik hier was geboren zou ik er ook nooit meer weggaan.

Gelach in de keuken

De centrale plek in het huis van de familie MacLeod, waar we enkele dagen verblijven, is de keuken. Wanneer we ook in het huis zijn, altijd zit er wel een groepje mensen in het Engels of in het Gaelic te kletsen, meestal op luide toon en met veel gelach. Als meneer MacLeod (ik schat hem een jaar of zeventig) niet in de keuken zit te praten, is hij vaak te vinden in de schuur. Daar maakt hij de echte Harris Tweed. De Harris Tweed industrie zorgt voor zo’n 750 banen op Harris en Lewis. Bijna iedereen weeft de wol voor de tweed in de eigen schuur. De tweed krijgt een keurmerk en wordt afgezet op het vasteland.

Bij het ontbijt ontmoeten we de familie Morrison, een Amerikaans echtpaar met dochtertje Mackenzie. Mevrouw MacLeod was hoogst verbaasd geweest toen ze de voornaam van dochter Morrison vernam. “Heet ze MacKenzie? Maar dat is een achternaam!” Terwijl we smullen van de bacon and eggs, vertelt meneer Morrison dat hij op zoek is naar zijn roots in Schotland, een populair tijdverdrijf onder Amerikanen. Ze bieden ons een lift aan naar Luskentyre aan de westkust.

In het witte zand staan alleen ónze voetafdrukken.

Nu mijn ogen zijn gewend aan de eindeloze ruimte met grijze rotsen, voelt het als een schok om bij de westkust aan te komen. Het strand van Luskentyre is wit! Het doet denken aan tropische oorden met wuivende palmbomen. Het water heeft allerlei kleuren groen en blauw. Op de achtergrond staan blauwgrijze heuvels als decorstukken opgesteld. De familie Morrison poseert op het strand, daarna nemen zij een foto van ons.

We nemen afscheid van de familie en lopen langs de Atlantische Oceaan. Het voelt alsof we in korte tijd in een heel ander land terecht zijn gekomen. In het witte zand staan alleen ónze voetafdrukken.

Aan deze kant van Harris zien we ook de machair, een van de wonderlijkste natuurverschijnselen op Harris. Het is een zandig en winderig gebied met talloze wilde bloemen en grassen. De machair kon onstaan doordat het kalkrijke zand van de stranden tot vier kilometer landinwaarts werd geblazen, waar het in een moeras terechtkwam. Het is nu een erg vruchtbaar gebied. De boeren op Harris, de crofters, maken dankbaar gebruik van deze vruchtbare gronden. ‘Onze’ machair bestaat uit gele en witte bloemen. De witte bloemetjes markeren precies het pad. We lopen langs verlaten strandjes, een verdwaald barbecueënd gezinnetje daargelaten. Echt warm is het niet, maar warm genoeg om ons op een windstil plekje, verscholen achter de ruïne van een kerkje, neer te vleien op de machair.

Iedereen die op het eiland is kan er pas morgen weer af.

Een vriendin van Paula brengt ons met de auto naar het Harris Hotel in Tarbert, want bussen rijden er niet op zondag. We mogen blij zijn dat we niet zonder benzine komen te staan, want ook de benzinestations zijn gesloten vandaag. Onderweg vertelt ze dat ze uit Manchester komt. “Veel mensen uit Engelse steden die de drukte zat zijn, komen op Harris of op een van de andere Buiten-Hebriden wonen”, vertelt ze. “Ik ben zelf gelovig, maar ik heb grote problemen met de manier waarop de bewoners de zondag beleven. Ze veroordelen mij als ik op zondag met m’n dochtertje naar het strand ga. De kinderen hier mogen niet eens in de tuin spelen! Dat gaat me veel te ver.” Ik ga de bijnaam Wee Frees voor de leden van de Free Church steeds meer begrijpen.

Warm gevoel in het hotel

Het is geen wonder dat het Harris Hotel bijna uit zijn voegen barst van de mensen. Met alle doeken over de B&B-bordjes, de gesloten pubs en de beklemmende stilte op straat, is dit hotel het enige toevluchtsoord. Iedereen die op het eiland is kan er pas morgen weer af, want de ferry naar Skye vaart niet op zondag. Hier binnen heerst de sfeer van een grootscheepse reünie. We zien een Engels stel terug dat fietst van Zuid naar Noord over de Buiten-Hebriden, van Barra naar Lewis. Ook andere toeristen zien we groetend door de bar lopen.

We gaan zitten in de enigszins louche bar, waar allerlei stelletjes – locals zo te zien – in donkere hoekjes zitten. Als we een tweede bier willen bestellen, blijkt er toch ook hier een orthodox-protestantse regel te zijn ingevoerd. Twee drankjes per persoon, en dan is het afgelopen. We denken onze fles wijn bij het eten te kunnen vergeten, maar het blijkt dat deze barbaarse regel alleen voor mensen geldt die uitsluitend de bar bezoeken. Ga je daarna naar het restaurant, dan mag je daar drinken zoveel je wilt.

Het restaurant, waar we vrij snel belanden doordat we toch geen drankjes meer mogen, bestaat uit een grote, helverlichte zaal. Terwijl de TL-buizen boven onze hoofden snorren en het matige eten wordt geserveerd, nippen we intens tevreden van de rode wijn. Bijna jammer dat het morgen maandag is.